Staat verweert zich tegen Urgenda-vonnis

Staat verweert zich tegen Urgenda-vonnis

11 april 2016Het klimaatvonnis is niet vóór 2020 uit te voeren en jaagt de Nederlandse Staat op hoge kosten. Dat schrijft de landsadvocaat in een ‘memorie van grieven’, de basis van het hoger beroep van de Staat tegen het Urgenda-vonnis.

Uit een bericht van NRC
‘(…) Milieubeleid kan alleen in internationaal, Europees verband worden uitgevoerd, zo betoogt de landsadvocaat. De Staat kan niet juridisch verplicht worden om tot 2020 verdergaande maatregelen te nemen voor de reductie van broeikasgassen dan internationaal is afgesproken. (…)’

De Rechtbank Den Haag deed vorig jaar juni uitspraak in de zaak die klimaatorganisatie Urgenda had aangespannen tegen de Staat. De Staat moet in 2020 de uitstoot van broeikasgassen met 25 procent hebben teruggebracht ten opzichte van 1990. Nederland gaat nu uit van een vermindering van 17 procent, aldus de NRC. De Staat gaat, zoals al eerder aangekondigd, tegen het vonnis in beroep.

In een zaterdag gepubliceerde memorie van grieven zetten staatssecretaris Sharon Dijksma en minister Henk Kamp uiteen waarom de Staat in beroep gaat. De belangrijkste punten uit de memorie van grieven:

‘Klimaatverandering moet, zoals in Parijs afgesproken, internationaal worden aangepakt’ 
‘(…) Het ‘emissie aandeel’ van Nederland in de wereld is met 0,35% zeer klein. De reductiekoers in de wereld wordt door nationale maatregelen slechts minimaal beïnvloed. Een modelmatige berekening toont aan dat de extra reductie zoals bevolen door de rechtbank 0.000045 °C minder gemiddelde wereldwijde opwarming tot 2100 tot gevolg zou hebben. Dit effect, dat wegvalt tegen alle onzekerheden die met een dergelijke berekening samenhangen, heeft geen meetbaar effect op het gevaar van klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat Nederland niet moet bijdragen aan de wereldwijde reductie van broeikasgasemissie, maar wel dat Nederland de koers die in de wereld wordt gevolgd om tot emissiereductie te komen en de prioriteiten die daarbij worden gesteld, niet alleen kan bepalen. (…)’

‘Het vonnis botst met het Europese emissiehandelssysteem’
‘(…) Als de Nederlandse uitstoot in sectoren die onder het ETS vallen daalt, kan in andere Europese landen meer CO₂ worden uitgestoten (het zgn. waterbedeffect). De extra reductie die in Nederland wordt bereikt door uitvoering van het Vonnis zou daardoor deels terug kunnen komen in de vorm van CO₂-uitstoot in andere landen binnen de EU. Uitvoering geven aan het Vonnis doorbreekt dit afgewogen systeem om gezamenlijk en efficiënt, broeikasgasreductie in de EU te bereiken. (…)’

‘De kosten zijn onduidelijk, maar zeker hoog’
‘(…) Het is nog niet exact bekend wat de broeikasgasreductie die de rechtbank aan de Staat oplegt precies gaat kosten. Dat het om hoge (publieke) kosten gaat staat echter vast. Extra maatregelen in de sfeer van energiebesparing en hernieuwbare energie zijn lastig omdat er al vol wordt ingezet op het volledig uitvoeren van het Energieakkoord. Maatregelen kunnen vaak niet vóór eind 2020 worden geïmplementeerd of leveren in 2020 nog geen maximaal reductie-effect op. Andere maatregelen kunnen alleen in Europese context worden gerealiseerd, omdat reeds Europese regelgeving geldt. Voor de korte termijn moeten daarom relatief dure maatregelen worden getroffen. Het geld dat wordt uitgegeven om op korte termijn resultaat te behalen kan niet worden gebruikt in de periode 2020-2050. Het is van belang om de kosten van extra maatregelen af te wegen tegen het effect op de lange termijn en het maatschappelijk draagvlak voor de te treffen maatregelen. Bovendien moet worden voorkomen dat maatregelen die op korte termijn resultaat opleveren, investeringen vergen die op de lange termijn geen of een negatief effect hebben (het zogenaamde lock-in effect). (…)’

‘Rechtsplicht en wetenschappelijke basis ontbreken’
‘(…) Er bestaat geen rechtsplicht van de Staat jegens Stichting Urgenda om de reductie terug te brengen tot het door de rechtbank bevolen niveau. Er is ook geen wetenschappelijke basis voor de conclusie van de rechtbank dat de opgelegde reductie in 2020 noodzakelijk is om de temperatuurstijging tot ruim onder de twee graden Celsius te beperken. De Staat zal, in internationale samenwerking, daadkrachtig optreden in de periode 2020-2030 en verder om klimaatverandering te beperken. De afweging over de keuze voor en fasering van maatregelen moet echter door de Staat worden gedaan. Dit is de aanpak die in het akkoord van Parijs is gekozen. De Staat gaat daarom in hoger beroep. (…)’

 

 

 Foto: Urgenda

Auteur: Redactie

Reageren op dit artikel is niet mogelijk.